Bevolking van Zambia

Ruim 98% van de bevolking van Zambia behoort tot een van de 73 Bantoetalige stammen. Bedacht moet wel worden dat deze 73 etnische groepen zijn samengesteld in de Britse tijd, door de Britten zelf. Door de Zambiaanse regering wordt nog steeds aan dit aantal vastgehouden, voor de Zambianen zelf is deze indeling van niet zoveel betekenis.

Wat wel klopt is dat al deze stammen tot een van de zeven taalgroepen behoren, te weten Bemba, Tonga, Nyanja, Lunda, Luvale, Lozi en Kaounde.

De basis van een Bantoe-stam vormt de ‘clan’, een groep families die aan elkaar verwant zijn doordat ze dezelfde herkenningsnaam gebruiken. De ‘chief’ van een clan heeft traditioneel nog veel gezag. Hoewel steeds minder duidelijk, is deze vorm van sociale organisatie vooral nog terug te vinden in de dorpssamenlevingen. In de steden is de situatie totaal anders, daar stelt het traditionele economische, sociale en politieke leven niet veel meer voor.

De rest van de bevolking van Zambia behoort tot de Twa, de Aziaten en de Europeanen. Het aantal Europeanen is sinds de onafhankelijkheid in 1964 sterk teruggelopen, en bedraagt op dit moment nog maar enkele tienduizenden. De Aziaten komen oorspronkelijk vooral uit West-India en arriveerden pas na de Tweede Wereldoorlog.

Zambia heeft ca. 10 miljoen inwoners en de bevolkingsdichtheid bedraagt ca. 13 inwoners per km2. De leeftijdsopbouw is ongelijk: ongeveer 47% van de bevolking is jonger dan vijftien jaar en er zijn nauwelijks ouderen. De vergelijking met Nederland is wat dat betreft veelzeggend.

Het volledige plaatje is als volgt (tussen haakjes Nederland):

0-14 jaar 47,1% (18,3%)

15-64 jaar 50,4% (67,9%)

65+ 2,5% (13,8%)

Bevolking van Zambia

De natuurlijke bevolkingsaanwas bedroeg in de periode 1975-2000 2,3% per jaar (2002 1,9%). De zuigelingensterfte bedraagt 89,39 per 1000 levendgeborenen.

Een derde van de bevolking woont in het centrale hoogland, terwijl ook de grensgebieden met Mozambique en Malawi vrij dicht bevolkt zijn. Ca. 45% van de bevolking woont in stedelijke gebieden, waarmee Zambia de hoogste urbanisatiegraad van zwart Afrika heeft. De meeste grote steden zijn ontstaan langs de ‘line of rail’, de spoorweg die de Britten vanuit het toenmalige Zuid-Rhodesië tussen 1902 en 1910 naar het noorden aanlegden.

Zambia wordt als een van de armste landen van Afrika ook nog geteisterd door aids. De verwachting is dat in de komende tien jaar ca. 20% van alle inwoners zal overlijden aan de gevolgen van aids. Pessimisten beweren dat op dit moment al een op de drie Zambianen seropositief is.

De levensverwachting is door de verwoestende werking van aids sterk gedaald en bedraagt nu nog maar 37,05 jaar voor mannen en 37,66 jaar voor vrouwen. In 1999 telde Zambia al 870.000 HIV-geïnfecteerden en 99.000 aidsdoden.

Taal

Er zijn 73 etnische groepen in Zambia en er kunnen ca. 20 belangrijke talen onderscheiden worden, die allen tot de Bantoetalen behoren. Veel talen zijn verdeeld in twee of drie dialecten, sommige zelfs in meer dan tien. In feite heeft elke stam in Zambia zijn eigen dialect, en dat dialect is dan ook het belangrijkste onderscheidingsmiddel.

De officiële taal in Zambia is het Engels en wordt bijna overal gesproken, ook in de meer afgelegen gebieden. In het dagelijkse verkeer wordt veel gebruik gemaakt van een taal bestaande uit Afrikaanse, Engelse en Bantoewoorden en uitdrukkingen, het zogenaamde Kitchen Kaffir.

Opmerkelijk in het Afrikaans-Engels is de herhaling om iets te benadrukken: als je je brandt dan is het ‘hot hot’; groene velden na een regenbui zijn ‘green green’ en een volle bus is ‘full full’. Engelse woorden als bread, tea en coffee zijn ook in de diverse dialecten nog duidelijk te onderscheiden.

Tweederde van de Zambianen spreekt Bemba, Tonga of Nyanja. Behalve het Lozi, dat erg verschilt van de andere talen, zijn de talen verwant aan elkaar.

Godsdienst

Ca. 27% van de bevolking hangt traditionele, vaak animistische Afrikaanse religies aan. Ongeveer 72% van de Zambiaanse bevolking belijdt een christelijke godsdienst; de Rooms-Katholieke Kerk (georganiseerd in twee aartsbisdommen met zeven bisdommen) heeft met 27% de meeste aanhangers. De protestanten, in totaal 35%, zijn verdeeld over de Anglicaanse Kerk en de United Church of Zambia.

Ook de Jehova’s Getuigen (er zijn op dit moment zelfs meer Jehova’s Getuigen per hoofd van de bevolking dan waar ook ter wereld), Pinkstergemeenten en evangelische gemeenten hebben een groeiende aanhang. Ca. 1% van de bevolking is islamiet of hindoe.

Voorouderverering is nog steeds wijdverbreid in Zambia en bestaat voort langs de officieel aangehangen godsdienst.

Een steeds grotere aanhang krijgen de inheemse Afrikaanse christelijke kerken, waarvan de Lumpa Church (Lumpa is bemba voor: ‘beter dan alle anderen’) de grootste was. De beweging werd gesticht door de zieneres Alice Lenshina (=koningin) Mulenga Mubisha, die in de jaren vijftig van de vorige eeuw visioenen kreeg waarin God haar zei dat het haar taak was om tovenarij uit te bannen. Tegen het einde van de jaren vijftig had zij honderdduizenden aanhangers.

Kenmerkend was inderdaad haar felle kritiek op magie, tovenarij en hekserij, maar ook polygamie en alcoholgebruik konden haar goedkeuring niet wegdragen. Ook erkende zij geen enkele aardse autoriteit en dat werd de beweging bijna fataal. Ze weigerden ook belasting te betalen en als gevolg daarvan werden honderden aanhangers in gevechten met overheidstroepen gedood. In 1964 werd Alice Lenshina Mulenga Mubisha gevangen gezet en pas in december 1975 vrijgelaten.

In 1978 overleed ze. Ze had voorspeld dat de Lumpa-beweging nooit meer zou terugkeren na haar dood, maar de laatste jaren is de beweging weer groeiende, ondanks het gebrek aan een duidelijke leider.

Staatsinrichting en bestuurlijke indeling

Volgens de in 1996 gewijzigde grondwet van 1991 is Zambia een presidentiële republiek binnen het Gemenebest, met aan het hoofd een voor vijf jaar gekozen president. Sinds de nieuwe grondwet in werking trad heeft Zambia een meerpartijenstelsel die de president het recht ontneemt om boven de wet te staan, de noodtoestand uit te roepen en een kabinet samen te stellen uit leden van buiten het parlement. De president kan slechts één keer herkozen worden en volgens de grondwet dienen beide ouders van een presidentskandidaat van Zambiaanse afkomst te zijn.

De Nationale Vergadering (National Assembly), het parlement, bestaat uit 150 leden, die volgens het districtenstelsel naar Brits model voor vijf jaar bij algemeen kiesrecht gekozen worden; acht extra leden worden door de president benoemd. Er is verder een House of Chiefs, waarin de traditionele stamhoofden zitting hebben.

De belangrijkste politieke partijen zijn de United National Independence Party van K. Kaunda, die de laatste omstreden verkiezingen van november 1996 boycotte en tussen 1964 en 1991 de eenheidspartij was, en de huidige regeringspartij, de Movement for Multi-Party Democracy (MMD). In totaal zijn er ca. 30 politieke partijen actief.

Bestuurlijk is het land ingedeeld in negen provincies, Central Province (hoofdstad: Kabwe), Copperbelt (Ndola), Eastern Province (Chipata), Luapula (Mansa), Lusaka, Northern Province (Kasama), North-Western Province (Solwezi), Southern Province (Livingstone) en Western Province (Mongu).

Zambia is lid van de Verenigde Naties en een aantal van zijn suborganisaties, van het Britse Gemenebest van Naties, van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid (OAE), de GATT en geassocieerd lid van de Europese Unie.

Onderwijs

Na de onafhankelijkheid investeerde de Zambiaanse regering grote bedragen in het opzetten van scholen, opleidingen en een universiteit (University of Zambia), die in 1966 open ging. Deze universiteit had halverwege de jaren negentig ca. 10.000 studenten. De Copperbelt University is in de stad Kitwe gevestigd. Verder zijn er nog diverse hogere opleidingen en een aantal privé-scholen. Tot de laatste categorie behoren o.a. de Banani International Secondary School for Girls, Simba International School, Sakeji School, Makeni Ecumenical Centre en de Evelyn Hone College of Arts and Commerce.

Halverwege de jaren zeventig van de vorige eeuw volgden ca. één miljoen kinderen gratis basisonderwijs en ca. 80.000 kinderen gratis voortgezet onderwijs. Zambiaanse kinderen beginnen hun schoolcarrière vaak pas als ze negen jaar oud zijn. In de Southern province worden de kinderen de eerste twee jaar onderwezen in het Tonga, daarna gaat het onderwijs verder in het Engels.

Na groep zeven worden er nationale examens afgenomen; worden deze met goed gevolg afgesloten dan kan men verder leren in een plaatselijke school. De knapste leerlingen gaan naar een school voor voortgezet onderwijs, vaak in een grote stad. Ze moeten dan echter wel geld meenemen want dit onderwijs is duur, soms meer dan een jaarinkomen. Het zal duidelijk zijn dat voortgezet onderwijs maar voor een enkeling is weggelegd. Noch de scholen, noch de regering springen de ouders bij in de kosten. In 2001 werd er een wet aangenomen die ervoor zorgde dat de examengelden werden afgeschaft. De scholen waren echter niet voor een gat te vangen en verhoogden de ouderbijdrage zodanig, dat het voor veel kinderen onmogelijk bleef om voortgezet onderwijs te volgen.

Na de oliecrisis en het instorten van de koperprijs in 1973/1974 werd gratis onderwijs onbetaalbaar. Het gevolg was dat het gehele schoolsysteem wegens geldgebrek opgeblazen werd, nog versterkt door mismanagement van de regering. Ondanks inspanningen van de regering om het onderwijs weer op poten te zetten, gaat nog maar de helft van alle kinderen naar de basisschool. Velen maken de basisschool niet eens af en maar een kwart van basisschoolleerlingen gaat naar het middelbaar onderwijs.

Cijfers uit 2000 tonen aan dat een derde van de kinderen geen enkele vorm van onderwijs geniet. Een groot probleem zijn de overvolle klassen met vaak meer dan 100 kinderen in een klas. Verder worden onderwijzers zwaar onderbetaald waardoor de motivatie bij deze beroepsgroep danig slinkt.

Gezondheidszorg

Ten tijde van de onafhankelijkheid in 1964 was het met de gezondheidszorg slecht gesteld in Zambia. Met name in de ‘compounds’ bij de grote steden en op het platteland was het droevig gesteld. De minimale voorzieningen konden ziektes als malaria, slaapziekte en tuberculose niet voorkomen. Het waren eigenlijk alleen de missieposten waar de mensen enige (medische) zorg kregen.

Na de onafhankelijkheid werd er veel geld gestoken in het opzetten van plattelandsklinieken, districthospitaals en stadsziekenhuizen. Ook werden er verpleegstersopleidingen gestart. Begin jaren zeventig was de situatie al aanzienlijk verbeterd, zelfs op het platteland. Ook vonden er grootscheepse inentingscampagnes plaats en de meeste voorzieningen waren gratis.

Na de oliecrisis en de instorting van de koperprijs in de jaren 1973/1974 werd de gezondheidszorg onbetaalbaar voor de Zambiaanse overheid. Alles wat in tien jaar tijd was opgebouwd, was in een klap verdwenen. Klinieken konden de eenvoudigste zorg niet meer aanbieden en veel artsen verdwenen naar het buitenland.

Pas onder president Chiluba werd er een hervormingsplan opgesteld. De op zich goede plannen zijn vooral gericht op de basisgezondheidszorg, maar de uitvoering is nog zeer wisselend. In het algemeen kan men zeggen dat het met de gezondheid van de bevolking steeds slechter gesteld is. De gemiddelde levensverwachting is verder gedaald, de kindersterfte stijgt steeds verder en ook het aantal ondervoede kinderen neemt schrikbarend toe. Het enige positieve feit is dat de achteruitgang minder snel gaat dan een aantal jaren terug.

Een van de grootste problemen van het laatste decennium is aids. Honderdduizenden mensen zijn HIV-positief en tienduizenden Zambianen zijn al aan aids gestorven. Zo’n 60% van de ziekenhuispatiënten lijdt aan HIV/AIDS gerelateerde aandoeningen. De verwachting is dat de situatie nog erger zal gaan worden. Zo schat men dat er in 2015 bijna één miljoen weeskinderen zullen zijn, en dat 20% van de bevolking tussen 15-45 jaar HIV-geïnfecteerd zal zijn.