Geschiedenis van Kenia

Nomaden, landbouwers en kolonisten

Volgens paleontologen als de befaamde Richard Leakey is de Rift Valley, die ook door Kenia loopt, de "wieg der mensheid". In ieder geval is een van de gevonden schedels in het gebied rond het Lake Turkana ca. 2,5 miljoen jaar oud, en afkomstig van de zogenaamde "homo habilis". Ca. 4000 jaar geleden werd Kenia bevolkt door de Khoisan die verwant waren aan zuidelijk Afrikaanse volken. Daarna is Kenia een migratieland bij uitstek geworden o.a. door de vruchtbare grond in dit deel van Afrika. Zo worden in Kenia praktisch alle belangrijke talen van Afrika gesproken.

De eerste groep migranten was het nomadische Kushieten-volk uit Ethiopië rond 2000 v.Chr. Het waren herders en dus afhankelijk van grasland voor hun runderen en geiten. Na klimaatveranderingen die een negatieve invloed op het landschap hadden trok dit volk zuidwaarts richting Tanzania. Een tweede groep, Oost- Kushieten, volgde deze groep op rond 1000 v.Chr. en vestigde zich in Centraal- Kenia. De rest van de vele stammen en volkeren arriveerden tussen 500 v. Chr en 500 n.Chr.: Bantu-sprekende volkeren als de Gusii, de Kikuyu, de Akamba en de Meru uit West-Afrika en Nilotisch-sprekende volkeren als de Masai, de Luo, de Samburu en de Turkana vanuit de Nijl-vallei in Zuid-Soedan.

Portugese overheersing

Vanaf de 8e eeuw werd de kuststreek van Kenia bezocht door moslims van het Arabisch schiereiland. Ze hadden niet de intentie om het gebied te veroveren maar dreven er voornamelijk handel. Velen vestigden zich definitief en vermengden zich met de Afrikaanse bevolking.

Zo ontstond er een serie kuststeden langs de Oost-Afrikaanse kust van Somalië tot Mozambique, veelal gebruikt als goederenopslagplaatsen waar de schepen voor de Indische handelsroutes bevoorraad werden. Hoewel er wel onvermijdelijk rivaliteit bestond tussen deze steden, was het tot de 16e eeuw een redelijk vreedzaam gebied. Dit alles werd wreed verstoord door de komst van de Portugese ontdekkingsreizigers en handelaars. Terwijl de Spanjaarden richting Amerika trokken, probeerden de Portugezen hun greep op de specerijroutes naar het Verre Oosten te verstevigen.

In 1498 rondde een Portugese expeditie onder leiding van Vasco da Gama Kaap de Goede Hoop in Zuid-Afrika en zeilden door naar de oostkust van Afrika. Ze werden daar zeer vijandig ontvangen, maar vonden tot hun geluk een sultan in Malindi die hen de routes naar India wees. In 1502 kwam Vasco da Gama weer langs met een volgende expeditie.

Vanaf 1505 begonnen de woeste aanvallen van de Portugezen door de armada van Dom Francisco de Almeida. Sofala werd geplunderd en tot de grond toe afgebrand, Kilwa werd bezet en Mombasa werd ingenomen na bombardementen vanaf de schepen en straatgevechten. Mombasa werd in 1528 nogmaals geplunderd door Nuña da Cunha. Ondanks pogingen van de Ottomaanse Turken in 1585 en 1589 om de controle over het gebied terug te krijgen, was de Arabische monopoliepositie op de Indische handelsroutes definitief ten einde. Na deze gewelddadige tijd braken er voor Kenia twee eeuwen van streng koloniaal bewind aan. Er werden cijnzen geheven en alle niet-Portugese schepen moesten veel geld betalen om in de havens te kunnen aanleggen. Kleine overtredingen werden zwaar beboet.

Deze economische exploitatie ging hand in hand met de bekering van de bevolking tot het katholicisme, althans een poging daartoe, want dit lukte niet echt. In 1593 werd Fort Jesus gebouwd en daardoor werd Mombasa de belangrijkste Portugese voorpost. Toch konden de Portugezen deze en andere voorposten niet onder controle houden o.a. doordat ze bevoorraad moesten worden vanuit Goa in West-India. Om verschillende redenen lukte dit niet altijd (stormen, zeerovers). Bovendien bleek al snel dat Portugal een te klein land was om zo’n enorm wereldrijk te besturen. Het einde van de Portugese overheersing in Oost- Afrika naderde snel toen de Arabieren in 1698 Fort Jesus innamen. Rond 1720 zouden de Portugezen de oostkust van Kenia voorgoed verlaten.

Arabische overheersing

De Arabieren bleven de controle over de Oost-Afrikaanse kust houden totdat de Britten en de Duitsers eind 19e eeuw arriveerden. De verwoestingen uit de Portugese periode hadden echter een hoge tol geëist en het constante geruzie tussen de Arabische gouverneurs zorgde voor een afnemende handel en voorspoed. Gedurende de 18e eeuw vestigden zich verschillende dynastieën uit Oman langs de oostkust van Afrika. Hoewel ze in principe onder controle stonden van de sultan van Oman, kwam daar in de praktijk niet veel van terecht en het duurde tot het regime van Seyyid Said in 1805 voordat men greep kreeg op de zaak.

De Omanieten hadden een vrij sterke vloot opgebouwd en hiermee kreeg Seyyid Said de Oost-Afrikaanse dynastieën in het gareel. In 1822 stuurde hij een leger om de belangrijke steden Mombasa, Paté en Pemba aan zich te onderwerpen, die op dat moment bestuurd werden door de Mazrui-clan. De Mazrui riepen de Britten te hulp, die meteen twee oorlogsschepen stuurden. De Britten namen zonder problemen Fort Jesus in, hesen de Britse vlag en riepen het fort uit tot een Brits protectoraat. Drie jaar later stootte de Britse regering het protectoraat weer af en een jaar later werd het fort weer door Seyyid Said bezet. Van daaruit werden er kruidnagelplantages gesticht op het eiland Zanzibar voor de Tanzaniaanse kust, en in 1832 verplaatste hij zelfs de hoofdstad naar Zanzibar .

Britse kolonisatie

Halverwege de 19e eeuw kregen de verschillende Europese naties, waaronder de Britten en de Duitsers, steeds meer belangstelling voor de Oost-Afrikaanse kust. De Britten waren geïnteresseerd i.v.m. de afschaffing van de slavernij en stichtten al snel een consulaat op Zanzibar . Later kwamen de beide landen overeen (Verdrag van Helgoland) dat Groot-Brittannië zeggenschap zou krijgen over Kenia, Zanzibar en Oeganda. Duitsland kreeg in ruil hiervoor het tot dan toe Britse Helgoland bij Denemarken en het huidige Tanzania. De grenzen die toen vastgelegd werden bestaan voor een groot gedeelte nog steeds. Een onderdeel van de overeenkomst was dat de sultan van Zanzibar een 16 kilometer brede kuststrook onder Brits protectoraat mocht behouden. Deze overeenkomst bleef geldig tot de onafhankelijkheid van Kenia, toen de laatste sultan van Zanzibar , Seyyid Khalifa, het stuk land teruggaf aan de Keniaanse regering.

Het binnenland van Kenia, met name de Rift Valley en het Aberdare berggebied, bleef onberoerd door de Europeanen tot in de jaren tachtig van de negentiende eeuw. De krijgshaftige reputatie van de Masai was voldoende om de Europese missionarissen en Arabische slavenhalers weg te houden uit hun woongebied. Maar lang kon het niet duren, omdat rond die tijd geheel Afrika al bijna doorkruist was door ontdekkingsreizigers, biologen, archeologen, antropologen en avonturiers. Enkele bekende namen uit die tijd waren de Duitser Gustav Fischer, de Schot Joseph Thomson, de Oostenrijker Graaf Teleki von Szek en de anglicaanse bisschop James Hannington. Tegen het einde van de 19e eeuw was de kracht van de Maasai-stam echter verzwakt door een oorlog tussen twee stammen en door ziektes die zowel mens als dier troffen.

De Britten konden nu gemakkelijker onderhandelen met Olonana, de "laibon" (soort spiritueel leider). Gewapend met deze overeenkomst startten de Britten meteen met de aanleg van de spoorlijn Mombasa-Oeganda, dwars door het hart van Masai-land. Halverwege de spoorlijn ligt nu de hoofdstad Nairobi waar ook al snel het koloniale bestuur naartoe verhuisde vanuit Mombasa. Blanke kolonisten gingen ten noorden van Nairobi op zoek naar vruchtbare landbouwgrond. Botsingen tussen kolonisten en Maasai waren onvermijdelijk en in overleg met Olonana kregen de Masai twee stukken land toegewezen, ten noorden en zuiden van de spoorweg.

De Britse kolonisten lieten hun oog echter al snel vallen op het land ten noorden van de spoorlijn en de Masai werden onder protest van Olonana in 1910- 1911 gedwongen om naar het zuidelijke deel te trekken. Vaak restte hen ook niets anders dan in dienst te treden bij de blanke boeren. Ook de Kikuyu-stam had veel te lijden onder het verlies van land aan de Britse kolonisten. Verzet was bijna onmogelijk gezien de militaire superioriteit van de Europeanen. Andere grote stammen als de Luo en de Luyha en stammen in het noordoosten werden nauwelijks lastig gevallen. De blanke kolonisten werden aangevoerd door de politieke leider Lord Delamere, die echter nauwelijks iets wist van het land, van de ziektes en het dierenleven. Het op zeer uitgebreide schaal houden van schapen en verbouwen van graan was dan ook desastreus voor het landschap. Ondertussen verplaatste Groot-Brittannië het bestuur weer van Zanzibar naar Mombasa, en van daaruit in 1907 naar Nairobi. Vanaf 1912 hield men er een wat realistischer, gevarieerder landbouwbeleid op na, met o.a. koffieplantages.

Gedurende de Eerste Wereldoorlog werd twee derde van de 3.000 kolonisten onder de wapenen geroepen en als cavaleristen ingezet tegen de Duitsers in Tanganyika. Ze slaagden er zelfs in om de Duitsers naar Centraal-Afrika te verjagen. Na de oorlog werd de kolonisatie weer hervat en in 1920 was het aantal kolonisten opgelopen tot 9.000; in 1950 tot 80.000. Oorlogsveteranen uit Europa werd bijvoorbeeld land aangeboden tegen afbraakprijzen. In 1920 werd Kenia officieel een Britse kroonkolonie. Alleen de kuststrook bleef in bezit van de sultan van Zanzibar.

Ondertussen migreerden er steeds meer Kikuyu’s naar Nairobi of werden op de een of andere manier in de koloniale economie betrokken. Ook groeide het ongenoegen over het zomaar afpakken van hun land en er ontstonden een aantal organisaties die als doel hadden het onteigende land weer terug te geven aan de Kikuyu’s. Een van de eerste leiders, Harry Thuku, werd in 1922 gearresteerd vanwege zijn politieke activiteiten voor de verboden East African Association. Daarop trok er een groep Afrikanen naar het politiebureau van Nairobi waar Thuku gevangen zat. Niemand wist na afloop wat er precies gebeurd was, maar toen de kruitdampen optrokken waren er tenminste 21 Kikuyu’s gedood. Andere rapporten spraken over honderd doden. Thuku werd pas in 1930 vrijgelaten nadat hij beloofd had samen te werken met de Britse autoriteiten. Door de Kikuyu’s werd hij vanaf toen als collaborateur beschouwd.

Jomo Kenyatta

Een andere ster aan het Kikuyu-firmament was Johnstone Kamau, later beter bekend onder de naam Jomo Kenyatta. Op zijn 29e verhuisde hij naar Nairobi en al snel werd hij secretaris propaganda van de East Africa Association, iets wat hem goed af ging vanwege zijn geweldige redenaarstalenten. Deze organisatie was in het leven geroepen om landhervormingen te bewerkstelligen, lonen te verhogen en onderwijs en medische faciliteiten voor de Afrikaanse bevolking te verbeteren. De Afrikaanse bevolking had op dat moment de laagst betaalde baantjes en mocht bijvoorbeeld niet in bepaalde hotels en restaurants komen. Officieel was al in 1923 bepaald dat de belangen van de Afrikanen altijd maar in de praktijk werkte dat natuurlijk niet zo.

Kenyatta signaleerde dit en sloot zich aan bij de wat fanatiekere Kikuyu Central Association en werd daarvan secretaris-generaal. Van 1929 tot 1946 reisde Kenyatta de hele wereld rond en deed overal ideeën op die zijn land later goed van pas zouden komen. Toen hij in 1946 definitief terugkwam naar Kenia, werd hij de onbetwiste leider van de Keniaanse onafhankelijkheidsbeweging. Tijdens de Tweede Wereldoorlog rekruteerden alle koloniale machten Afrikaanse troepen om te vechten in Europa. Onbedoeld neveneffect naar aanleiding van hun ervaringen in het leger was dat ze zagen dat de Europeanen niet almachtig waren, dat ze verslagen konden worden. Bovendien waren ze nu getraind in het gebruiken van moderne wapens. Toen de Afrikaanse soldaten dan ook terugkwamen gebruikten ze deze kennis om actief deel te nemen aan allerlei campagnes die op veranderingen gericht waren.

De belangrijkste politieke organisatie op dat moment was de Kenya African Union (KAU), eerst geleid door Harry Thuku, daarna door James Gichuru, die weer aftrad ten faveure van Jomo Kenyatta na diens terugkeer uit Groot-Brittannië. Naar de wensen van de KAU werd echter nauwelijks geluisterd en als gevolg hiervan ontstonden er binnen veel stammen geheime genootschappen. Het bekendste genootschap zou de in 1952 opgerichte Mau Mau-beweging worden, die geheel bestond uit Kikuyu’s en als doel had om de kolonisten uit Kenia te verdrijven. In 1953 startte de Mau Mau de rebellie met het doden van een kudde dieren van een blanke boer. Enkele weken later werden 21 Brits-gezinde Kikuyu’s vermoord. De regering riep de noodtoestand uit en begon met het opsluiten van Kikuyu’s in zogenaamde "protected villages" die omringd waren door prikkeldraad en greppels met boobytraps. Verder werden er ca. 20.000 Kikuyu’s gerekruteerd om de Britten te helpen de opstand te onderdrukken. De rebellie eindigde in 1956 met aan de kant van de Afrikanen meer dan 13.500 doden, en maar iets meer dan 100 slachtoffers aan de kant van de Europeanen. Nog eens 20.000 Kikuyu’s werden gevangen genomen waarna er nog vele onder erbarmelijke toestanden stierven. Kenyatta werd al in 1953 gearresteerd als vermeende leider van de Mau Mau- beweging, iets dat hij waarschijnlijk nooit is geweest. In 1956 werd er voor het eerst met de Afrikanen gepraat om het politieke conflict op te lossen. In 1957 mochten acht extra Afrikanen hun volken vertegenwoordigen in het parlement. Onder hen de jonge activist Daniël arap Moi, die later nog president van Kenia zou worden.

Kenyatta werd in 1959 vrijgelaten maar meteen onder huisarrest geplaatst. De rebellie schokte de kolonisten en zorgde voor de oprichting van verschillende blanke politieke partijen en ook tot het vertrek van veel kolonisten naar Rhodesië (nu: Zimbabwe), Zuid-Afrika en Australië. Een aantal partijen wilden een splitsing van het land in een blank en zwart Kenia. Andere partijen wilden democratische verkiezingen, en dat zou tijdens de Lancaster House Conference van 1960 als de te volgen koers aangenomen worden. De datum voor de onafhankelijkheid werd vastgesteld op een dag in december 1963 en de Keniaanse regering kreeg zelfs 100 miljoen dollar om blanke boeren uit te kopen. Ondertussen was de KAU gesplitst in een beweging die een centraal geleide regering in Nairobi voorstond (KANU= Kenya African NationalUnion) en een beweging die koos voor een federale staat om Kikuyu-overmacht te voorkomen (KADU= Kenya African Democratic Union). De meeste blanken steunden uiteraard de KADU. In 1961 werd Kenyatta vrijgelaten en als voorzitter van de KANU gekozen. Hij probeerde de kolonisten gerust te stellen, ze zouden niets te vrezen hebben in een onafhankelijk Kenia dat hun ervaring hard nodig zou hebben. Hij wilde de wereld laten zien dat twee totaal verschillende culturen vreedzaam naast elkaar konden leven. En zo veranderde Kenyatta in de ogen van de kolonisten van een gevreesde Mau Mau-leider in een gerespecteerd staatsman.

De twee partijen vormden een coalitieregering in 1962, maar na de eerste algemene verkiezingen van mei 1963 kwamen KANU en Kenyatta als eerste premier aan de macht. Op dat moment kreeg Kenia zeggenschap over alle binnenlandse aangelegenheden. Defensie en buitenlandse zaken bleven in handen van de Britten. Op 12 december 1963 werd Kenia volledig onafhankelijk met Kenyatta als eerste president.

In 1964 werd Kenia vrijwel een eenpartijstaat doordat de KADU zichzelf ophief. Kenia kreeg tevens een parlement met maar één kamer. In 1966 werd er nog eenmaal een oppositiepartij opgericht door de Luo Oginga Odinga. Deze Odinga belandde een aantal keren in de gevangenis na complottheorieën tegen de regering. Tom Mboya, ook een Luo en gezien als een toekomstig presidentskandidaat, werd in 1969 doodgeschoten door een Kikuyu. Ook J.N. Kariuki, een zeer populaire Kikuyu die zich fanatiek uitte over de nieuwe zwarte elite en de daarmee samenhangende corruptie, werd vermoord in 1975. Ook andere tegenstanders van Kenyatta werden regelmatig gearresteerd en zonder vorm van proces lange tijd vastgehouden.

De periode na Kenyatta

Op 12 augustus 1978 overleed Kenia’s eerste president Jomo Kenyatta. Kenyatta werd opgevolgd door Kenyatta’s vice-president Daniël arap Moi, een lid van de Tugen-stam. Hij verklaarde de oorlog aan de corruptie en de vriendjespolitiek en amnestie voor alle gevangenen maar zijn bewind werd de eerste jaren gekenmerkt door arrestaties van dissidenten, het ontbinden van stamverbanden en de sluiting van enkele universiteiten. Vaak gebeurde dat na vermeende complottheorieën tegen de regering. In ieder geval werd kritiek op Moi en zijn regering absoluut niet getolereerd. In augustus 1982 volgde een couppoging van de Keniaanse luchtmacht, gesteund door studenten van de Nairobi University. De coup werd neergeslagen door regeringsgezinde troepen en kostte ca. 120 mensen het leven. Twaalf leiders werden ter dood veroordeeld en 900 anderen kregen gevangenisstraffen opgelegd. De gehele luchtmacht werd vervangen door nieuwe eenheden. Na deze eerste couppoging zouden er nog meer gevolgd zijn, maar details daarover zijn nooit bekend gemaakt.

President Moi werd in maart 1987 herkozen middels een zeer controversieel stemsysteem. Na de verkiezingen benoemde Moi maar liefst 33 ministers en enkele belangrijke oppositie-politici werd de mond gesnoerd na beschuldigingen van stembusvervalsing. Daar kwam nog bovenop dat Moi de presidentiële macht nog aanzienlijk uitbreidde door zich het recht toe te kennen rechters en hoge ambtenaren naar eigen believen te kunnen benoemen of ontslaan. Vanaf die tijd werd de politieke oppositie in feite monddood gemaakt. De KANU versterkte haar machtige positie door middel van de KANU Youth Wing, de jongerenafdeling van de partij, die echter ook ingezet werd om demonstraties te ontregelen en oppositiefiguren lastig te vallen of zelfs te intimideren. Ook werden oppositieleiders als Mwai Kibaki en Kenneth Matiba zonder proces gevangen gezet. De oppositie moest nu komen van kerkelijke zijde. Verschillende Keniaanse geestelijke leiders van christelijke kerken lieten zich zeer kritisch uit over de regering van Moi. Ook zij werden echter bedreigd met gevangenisstraffen en vervolging.

Maar de tijden zouden veranderen; meerpartijensystemen staken overal in Afrika de kop op en Kenia zou hieraan niet ontsnappen. Na de ineenstorting van het communisme in Oost-Europa en het uiteenvallen van de Sovjet-Unie vestigde het westen o.a. de aandacht op Afrika. Tot dan toe had men vele corrupte totalitaire regimes gesteund zolang ze maar geen communistische sympathieën vertoonden. De Keniaanse regering voelde zich al snel onder druk gezet door een aantal donorlanden om een meerpartijensysteem in te voeren en zo snel mogelijk een datum voor verkiezingen uit te schrijven, anders zou de financiële hulp gestopt worden. Om dit snel te bereiken werd begin 1992 voorlopig alle hulp opgeschort en zo werd de regering gedwongen mee te werken.

De oppositie, verenigd in het FORD (Forum for the Restoration of Democracy) leek de komende verkiezingen te gaan winnen. Maar de oppositie deed zichzelf de das om. De drie leiders, Odinga, Matiba en Kibaki wilden eigenlijk het liefst zelf president van Kenia worden. Daarom splitsten ze het FORD op in FORD-Kenya met Odinga, FORD-Asili met Matiba en de Democratic Party met Kibaki. Op dat moment was de kans op een verkiezingswinst eigenlijk al verkeken. Ondertussen drukte Moi voor 250 miljoen dollar aan Keniaanse shillings die echter niet gedekt werden door goudreserves. Dit geld werd aan de bevolking gegeven, ieder 500 Ksh. Hoewel Moi wist dat de economie door deze actie ineen zou storten, was het genoeg om veel stemmen te trekken bij de verkiezingen. Ook de stammentroef werd weer helemaal uitgespeeld. Hij liet toe dat de Kalenjin-stam (zijn geboortegrond) gevechten uitlokte tegen Kikuyu-boeren. Er vielen honderden doden en gewonden door deze gevechten en duizenden werden van huis en haard verdreven. Ook probeerde hij de verkiezingen in de laatste week van december te houden op een doordeweekse dag. Daardoor zouden tienduizenden kiezers, vooral in Nairobi en andere grote steden, niet kunnen stemmen omdat ze moesten stemmen in de plaats waar ze geregistreerd stonden. Internationale waarnemers werden pas enkele dagen van te voren ingevlogen.

De verkiezingen zelf verliepen redelijk eerlijk, maar het kwaad was toen al lang geschied. Moi en de KANU wonnen de verkiezingen met slechts eenderde van de stemmen. Als de oppositie verenigd was gebleven hadden ze zeker gewonnen. Na de verkiezingen liepen verschillende leden van het parlement over van de oppositie naar de KANU. De pers repte over kiezersbedrog en dat de KANU hier geld voor betaald zou hebben, maar kon uiteindelijk niets bewijzen. DE KANU had weinig meer te vrezen van de oppositie, die weer zeer verdeeld was wie de oppositieleider zou worden.

In 1995 werd er een nieuwe oppositiepartij opgericht. De Safina, opgericht door de blanke paleontoloog Richard Leakey, Raila Odinga en Paul Muite probeerde de versplinterde oppositie samen te brengen. President Moi zag gevaar en weigerde de partij te registreren. Leakey werd weken lang geïntimideerd. Moi bezigde zelfs uitspraken dat de blanken niets te zoeken hadden in de politiek en zich alleen druk mochten maken over hun economische activiteiten. In 1996 stelde de KANU voor om de grondwet te veranderen, zodat Moi nog een ambtstermijn president kon zijn.

In juli en augustus 1997 weer veel politiek-etnisch geweld in Nairobi en aan de kust met tientallen doden en honderden gewonden. President Moi, die in december 1997 werd herkozen, stond hierna beperkte hervormingen toe. Bij de parlementsverkiezingen, waar etnische factoren een belangrijke rol speelden, behaalde de regeringspartij KANU een kleine meerderheid. In de eerste maanden van 1998 kwamen bij rellen meer dan honderd mensen om het leven. Op 7 augustus 1998 kwam Kenia wel zeer negatief in het internationale nieuws. Er ontplofte een zware bom bij de Amerikaanse ambassade in Nairobi, waarbij een naastgelegen kantoorgebouw instortte. Meer dan 250 mensen werden gedood en ca. 5000 raakten gewond. De verdenking, ook voor de gelijktijdige aanslag op de Amerikaanse ambassade in de Tanzaniaanse hoofdstad Dar es-Salaam, richtte zich op een fundamentalistisch-islamitische groep die geleid werd door de Saoediër Osama bin Laden. In augustus leverde Pakistan een Palestijnse verdachte uit, Mohammed Saddiq Odeh. Hij wees de FBI in Nairobi op bewijsmateriaal. Odeh zou de aanslag hebben voorbereid met een Saoediër en een Egyptenaar. Er kwam veel kritiek op het optreden van Amerikaanse mariniers na de ontploffing, die in de hulpverlening voorrang gaven aan Amerikaanse slachtoffers. Maar de Keniaanse bevolking juichte even later wel Amerikaanse vergeldingsacties in Soedan en Afghanistan toe. President Moi tekende in 1998 een wet die voorzag in een grondwetsherziening. Moi gaf er de voorkeur aan de grondwetsherzieningen door het parlement te laten behandelen, waarin zijn partij de KANU de meerderheid heeft. Overigens stemde het parlement unaniem voor een wet die de macht van de president aan banden legt.

Kenia had in 1999 problemen aan al zijn grenzen. Soedan kwam weer terug op zijn claim op de Ilemi-driehoek, die op dat moment onder Keniaans beheer stond. Conflicten in Somalië en tussen het Ethiopische leger en het Oromo Liberation Front werden soms op Keniaans grondgebied uitgevochten. Internationaal een slechte beurt maakte Kenia toen agenten van de Turkse geheime dienst de Koerdische leider Öcalan in Nairobi ontvoerden en naar Turkije terugbrachten.

Eind december 2002 werd Mwai Kibaki, afkomstig van de Kikuyu-stam, uitgeroepen tot de nieuwe president van Kenia. Hij versloeg de regeringskandidaat Uhuru Kenyatta, de zoon van de in 1978 overleden president Kenyatta, met een ruime marge. In het parlement nam de uit twaalf partijen bestaande Nationale Regenboogcoalitie van de 71-jarige Kibaki de macht over van de KANU, de partij van de aftredende Daniel arap Moi, die vanaf 1978 president was. De KANU moest na 39 jaar plaatsnemen in de oppositiebanken.

De nieuwe president en regering erven van de vorige regering onder Moi een land dat gekenmerkt wordt door mismanagement en sociaal-economische mislukkingen. De Kenianen hoopten veranderingen te zien die zouden leiden tot een toename van welvaart en welzijn. Om hierin succesvol te zijn zou de regering het hoofd moeten bieden aan armoede, werkeloosheid, criminaliteit, corruptie en slecht gevoerd beleid en bestuur. De regering heeft echter enkele grote nederlagen achter elkaar gekend met de negatieve uitkomst van het referendum over de herziening van de grondwet en vervolgens door de grote corruptie schandalen die bekend werden in januari 2006. Na de ‘nee’ van het referendum ontsloeg Kibaki het gehele kabinet. Er was echter geen opvolging, waardoor sommige sleutelministers opnieuw aantraden. Na 5 maanden van reces herstartte het Keniaanse parlement in maart 2006. Daarnaast werd er in januari 2006 een groot corruptie schandaal in een rapport van John Githongo gepresenteerd, waarin werd geïmpliceerd dat enkele ministers betrokken waren bij corruptie bij staatscontracten. Bij de presidentsverkiezingen van december 2007 claimt Kibaki de overwinning. De oppositie onder leiding van Odinga wint de meeste zetels bij de parlementsverkiezingen. In februari bemiddelt Ban Ki-moon, de voorzitter van de VN tussen de partijen. In april 2008 woreden Kibaki en Odinga het eens over de verdeling van de posten in een nieuw kabinet.